Het archeologisch onderzoek van de standplaats van de Ned. Herv.-kerk
In 1840 verdwenen de kerken van Wetsinge en Sauwerd, twee terpdorpjes in de gemeente Adorp op nog geen kilometer van elkaar verwijderd. Zij waren bouwvallig geworden en pasten overigens ook niet meer in de plannen die beide Hervormde gemeenten samen hadden. De gebouwen werden derhalve op afbraak verkocht (1)
De twee gemeenten werkten al lange tijd nauw samen. Sinds 1739 hadden zij steeds gezamenlijk een predikant beroepen waardoor beide predikantsplaatsen feitelijk ineengesmolten waren. De twee kerkeraden verenigden zich tussen 1831-’34, waarschijnlijk mede door problemen als gevolg van de Afscheiding. De kroon op de samenwerking vormde de bouw van een nieuw kerkgebouw halverwege beide dorpen aan de Mo lenstreek, waar het nu Klein Wetsinge heet. De eerste steenlegging vond plaats op 18 mei 1840. In 1884 verrees daar eveneens de nieuwe pastorie. In 1885 tenslotte werden ook de beide diakonieën één. De kerkelijke gemeente Wetsinge-Sauwerd is thans gecombineerd met Adorp.
Afb. 1 Het dorp Sauwerd volgens de kadastrale minuut. 1. borgterrein Onsta; 2. kerk en toren; 3. Hoge Vonderpad; 4. Singelweg; 5. Sauwerdermaar; 6. schathuis; 7. oude en nieuwe provinciale weg; 8. weg naar Wetsinge; 9. Hoogpad; JO. Oude Kerkstraat. Naar Formsma, Luitjens-Dükveld Stol en Pathuis (1973).
Afb. 4
Een oorkonde van 1319 waarin sprake is van een zekere ‘Boyo, rector ecclesie in Sawert’, wijst op het bestaan van een kerspel Sauwerd (2). Het kerkgebouw van de parochie uit die dagen is ongetwijfeld identiek met de kerk die in 1840 gesloopt werd. Er bestaat namelijk een aantal afbeeldingen van het gebouw waaruit dit mag worden afgeleid. De Groot, van wiens werk hier dankbaar gebruik gemaakt is,. somt de volgende op (3):
1. op de Coenderskaart van ca. 1630,
2. een vroeg-19de-eeuwse ingekleurde pentekening, kopie naar een 18de- eeuws voorbeeld (4). Anoniem (afb. 2),
3. een prent uit 1840, naar een kort tevoren gemaakte krijttekening. Anoniem (afb. 3), Van der Ploeg voegt hieraan nog eentje toe (5):
4. een aquarel uit 1841, vervaardigd door H.K. de Maat (afb. 4). Tenslotte bevindt zich in het Rijksarchief in Groningen:
5. een pentekening, kopie van nr. 2 vervaardigd door H.J. Oostinga (6).
Ad 1 Volgens De Groot toont de Coenderskaart een zaalkerk etc. met ten zuiden daarvan een vrijstaande toren. Inspectie leert echter dat de sluiting, zij het schematisch, duidelijk polygonaal is. De weergave op de kadastrale minuut is driezijdig (afb. 1).
Ad 2 Weergegeven wordt een romano-gotisch gebouw met, vertekend, een veel hoekige sluiting. Het onderschrift luidt: ‘afgebroken in 1840’. Het gebouw maakt niet de indruk ernstig in verval te zijn.
Ad 3 De steendruk werd in 1840 bij J. Oomkens te Groningen uitgegeven, samen met prenten van de kerken te Wetsinge en Onderwierum die in dat jaar eveneens verdwenen. De krijttekening zal dan ook kort voordien gemaakt zijn met als doel de herinnering aan het gebouw levendig te houden (7). In de periode tussen de vervaardiging van nr. 2 en 3 is de zuidgevel, vooral wat betreft de vensters, ingrijpend gewijzigd.
Ad 4 De aquarel lijkt een copie van nr.2 c.q. van het daaraan ten grondslag liggende voorbeeld. De kwaliteit is echter minder, evenals het betrouwbaarheidsgehalte. Zo zijn de typische blindnissen weggelaten. Ook ontbreekt de hagioscoop. De golflijn bovenin de gevel zal eerder de bedoeling hebben de plaats van de nis koppen aan te duiden dan een boogfries voor te stellen, zoals Van der Ploeg meent (5).
Ad 5 De pentekening geeft geen nieuws. Een verschil met nr. 2 vormt de boompartij achter de kerkhofmuur en de twee figuurtjes op de voorgrond die nu zijn weggelaten. De wijzerplaat aan de toren is verworden tot een venster. Rechts boven staat: ‘kerk te Sauwerd’.
Te oordelen naar afbeelding 2 die de oorspronkelijke toestand het best lijkt weer te geven, bestaat de kerk uit een schip met een jonger, meerzijdig gesloten koor dat op de hoeken is versterkt met eenmaal versneden beren. De toren ten zuidoosten van de kerk heeft vlakopgaand muurwerk en wordt gedekt door een O-W lopend zadeldak tussen sluitgevels. Aan de oostzijde is de kerkhofmuur te zien.
Bekijken we ter verkrijging van een datering kerk en toren nader, dan dienen we, wat betreft het kerkgebouw, af te gaan op de behandeling van de zuidgevel. Deze is alleen in de bovenhelft decoratief geleed, en wel door langgerekte, smalle vensters en nissen. Of de dagkanten met een kraal omlijst waren en de nissen met siermetselwerk gevuld, kan niet worden vastgesteld. Enkele nissen kunnen oorspronkelijk vensters hebben bevat die later zijn gedicht of omgekeerd, zoals bijvoorbeeld de achtste nis die ten behoeve van een venster benedenwaarts verlengd werd.
De toegang in het westelijk eind is een rondbogige nis met een gelijkvormige ingang. De hagioscoop geeft de plaats aan van het oorspronkelijke koor. Afgezien van de muurankers die op een balkenzoldering wijzen, maakt het muurwerk een originele indruk. De rechthoekige deuropening in de eerste sluitingszijde is naderhand aangebracht.
Het schip is romano-gotisch en zal van rond het midden van de 13de eeuw dateren. Voorzien van een rechte koorsluiting, zoals het archeologisch onderzoek uitwees, past de kerk goed in de groep- Noordwolde naar Berghuis en Steensma (8). Zij zal oorspronkelijk wel overwelfd zijn geweest, zoals de andere kerken van deze groep. In dat geval was zij, gezien de afmetingen, drie traveeën diep. De travee- indeling laat zich echter niet met zekerheid van de gevel aflezen.
Het gotische koor dateert van de 14de- of 15de eeuw, toen in Groningen veel kerken hun koor vergrootten (9). Het bood tevens plaats aan de ruime grafkelder voor leden van het hoofdelingengeslacht Onsta (10).
De slanke toren met een rondbogige westingang en soortgelijke galmgaten in de zuiden westgevellaat zich wegens te weinig typische kenmerken niet dateren.
Het onderzoek (afb. 5-7)
Aanleiding tot het onderzoek vormde het besluit van de gemeente Adorp de woonomgeving in het gebied Hoogpad/Oude Kerkstraat te Sauwerd te verbeteren. Hiertoe werd ook gerekend het sinds 1872 buiten gebruik zijnde kerkhof aldaar, dat eigendom was van de kerkelijke gemeente. Om het gestelde doel te bereiken nam de burgerlijke gemeente de begraafplaats over voor het symbolische bedrag van f 1,-. De aanblik ervan diende te worden verbeterd, wat inhield versterking van het historisch karakter van de plek door in het maaiveld de standplaats van de voormalige kerk en toren zichtbaar te maken (ll).
Overleg tussen het Biologisch-Archaeologisch Instituut (E.A. 1.) der R.U. Groningen en de gemeente Adorp leidde ertoe, dat de omtrek van beide gebouwen niet op basis van de kadastrale gegevens werd aangegeven, zoals het voornemen was, maar naar de te verwachten archeologische bevindingen. Het oudheidkundig bodemonderzoek dat der halve nodig was, geschiedde vanwege het B.A.I. en vond plaats in de periode 31 maart – 15 april 1982. Hieraan werd behalve door medewerkers van dit instituut (schrijver dezes, wetenschappelijke leiding; G. Delger, K. Klaassens, technische leiding), ook deelgenomen door de N.l.B.G. die het project als archeologisch werkkamp in zijn programma opnam (12). De gemeente Adorp verleende eveneens haar gewaardeerde medewerking (13).
Afb. 6 Sauwerd, voorm. N.H.-kerk. Opgravingsplattegrond en plattegronden bouwfase 1-3. Tek. B.A.I. (G.Delger en J.H.Zwier).
Afb. 7 Sauwerd, voorm. N.H.-kerk. Profielen 1-7. Tek B.A.I. (J.H.Zwier).
Het onderzoek combineerde wetenschappelijke interesse met maatschappelijk belang: klaarheid brengen in de bouwgeschiedenis en het resultaat daarvan letterlijk publiekelijk zichtbaar maken. .De volgende vragen dienden daarom te worden beantwoord:
a waar precies hebben kerk en toren gestaan,
b welke plattegrondvorm bezat de kerk in 1840,
c heeft de kerk voordien andere plattegrondvormen gekend,
d zijn aan kerk en toren soortgelijke of andere gebouwen voorafgegaan,
e werd het kerkhof door een muur omringd?
Vooruitlopend op de resultaten die onder volgen, wordt alvast meegedeeld, dat de vragen a-d bevredigend zijn beantwoord. Belangrijk was vooral dat op vraag c en deen positief antwoord werd verkregen. Vraag e, het vaststellen van de loop van de kerkhofmuur , bleef onbeantwoord. Op de vermoede plaats even buiten het opgravingsterrein aan de westkant van het Hoogpad, zou zich ondergronds een aantal leidingen bevinden. Een andere tegenvaller vormde de beschikbare tijd die eigenlijk te kort was. Verder legden de omvang van het voor opgraving beschikbare terrein en de aanwezigheid van nog aan stenen herkenbare graven beperkingen op. Van de standplaats van de kerk kon daarom alleen de oostelijke helft volledig worden blootgelegd, elders geschiedde het onderzoek d.m.v. sleuven. Over een eventuele geleding van het interieur heeft het onderzoek geen uitsluitsel gegeven. Hierop was de opgraving overigens ook niet toegesneden.
Bouwfase 1
In de vlakken en profielen (1-4) toonde zich een grondverbetering die uit schelp- (kokkel, Cerastoderma edulis) en kleilagen om en om bestond. Deze fundering was wegens versnijding door een jongere grondverbetering nog max. 1,20 m breed; de diepte bedroeg nog max. 1,25 m tot 0,72 m + N.A.P. De loop ervan was U-vormig. Gezien plaats en vorm van het fundament in relatie tot die der fasen 2 en 3, betreft het de grondslagen van een versmald koor dat recht gesloten was. De grondverbetering ter plaatse van de schip muren bleef niet bewaard. Zij moet volledig zijn opgeruimd en vervangen door die van de kerk fase 2 waarvan het schip op precies dezelfde plaats verrees.
De oudste kerk bezat dus de vorm van een zaalkerk met een inspringend, rechtgesloten koor dat in open verbinding met het schip stond. De lengte bedroeg hart op hart ca. 19,50 m, de breedte 9 m. Het koor zal inwendig ca. 5 x 5 m hebben gemeten. Het gebouw moet opgetrokken zijn geweest uit baksteen. In de grondverbetering fase 2 was namelijk reeds eerder gebruikte baksteen en mortel verwerkt, en geen tufsteen wat voor de hand zou liggen bij sloop van een voorafgaand gebouw van dit soort steen. Op het opgravingsterrein zijn verder slechts drie brokken tuf gevonden, wat te weinig is om daaruit het bestaan van een volledig tufstenen kerk te kunnen afleiden. En tenslotte kwam volgens de schoolmeester van Sauwerd aan de kerk, d.w.z. aan het gebouw fase 2 en 3, geen ‘duf- of duifsteen’ voor (14).
Bouwfase 2
Rond de grondverbetering fase 1 bevond zich een andere grondverbetering die afwisselend uit lagen klei, lagen baksteen(brokken) en lagen mortel bestond (vlak en profielen 1-3). Deze samenstelling verschilde per profiel alleen in detail. Plaats en vorm in relatie tot die van fase 1 en 3 bestempelen dit fundament als een koorfundering. Uitstulpingen aan de noordelijke en zuidelijke funderingsbaan stellen liseen bases voor. Hetzelfde type grondverbetering werd op twee plaatsen meer westelijk vastgesteld.
Laatstbedoelde grondvesten behoren tot het schip: zij markeren de vlucht van de westgevel, de aansluiting west-/noordgevel (vlak en profiel 5) en de loop van de noordgevel halverwege (vlak). Aan het westelijk eind van de noordgevel heeft zich, gezien de uitbouw aan de fundering, een liseen bevonden. De sleuf in het westelijk schipgedeelte toonde voorts aan, dat de kerk nooit een aangebouwde westtoren heeft bezeten. Een fundament dat daarvoor noodzakelijk zou zijn geweest, ontbrak aldaar. Evenmin werden aanwijzingen gevonden die zouden kunnen pleiten voor een meer binnenwaarts gelegen westgevel fase 2 of 1. De breedte van de grondverbetering bedroeg nog max. 1,90 m, de diepte nog max. 2 m tot 0,20 m + N.A.P. De baksteen in deze fundering was op verschillende plaatsen van gelijk formaat: 26-31,2 x 11,5-15,5 x 7,1-9,5 cm, in hoofdzaak echter 27-29 x 12,5-15 x 7,5-8,5 cm. De meeste stenen waren eerder gebruikt geweest. De grootste formaten kwamen vooral voor in de vlijlaag van de muur.
Het onderzoek toont aan, dat de tweede kerk een rechte sluiting had met aan beide einden van de noordgevel een liseen. Het koor bezat aan de noordkant zelfs twee lisenen. De zuidgevel kende alleen aan het oostelijk eind een dergelijk bouwdeel. De prenten die alle de zuidzijde van de kerk weergeven, tonen daarentegen geen lisenen: de oostelijke zal wel zijn verdwenen in bouwfase 3, voor de andere aan het koor was wegens de muurbehandeling geen plaats. De afmetingen bedroegen volgens het grondplan ca. 21 x 9 m hart op hart.
Bouwfase 3
Op de koorsluiting fase 2 sloot aan de oostzijde, in het verlengde van beide langsgevels, een puinbaan aan die met drie zijden van een zeshoek sloot. De hoekpunten bezaten aan de buitenkant uitstulpingen. De doorsneden (profiel 6 en 7) tonen een funderingssleuf gevuld met baksteenpuin. De breedte die hier en daar door het delven van graven gering geworden was, bedroeg nog max. 1,70 m, de diepte nog max. 0,70 m tot 1,60 m + N.A.P. Plaatselijk waren delen van de vlijlaag van de muur bewaard gebleven. Het baksteenformaat week niet af van dat genoemd onder fase 2, zodat aangenomen kan worden dat afkomend materiaal uit fase 2 in deze vorm hergebruikt is.
Voorts was op veel stenen mortel aanwezig wat eveneens wijst op secundair gebruik. Profiel 3 toont de toegang – een trap – naar de grafkelder, profiel 6 de insteek van de oostelijke begrenzing daarvan (beide in tekening als recent aangegeven).
De derde bouwfase betrof derhalve een verlenging van het koor met een smalle travee die in elk geval aan de buitenkant driezijdig gesloten was. De hoeken waren versterkt met beren. De opstand is op de afbeeldingen te zien. De lengte van de nieuwbouw zal inwendig ca. 6 m hebben bedragen, ongeveer tweemaal zo lang dus als het koor uit fase 2 en 1. De afmeting van het gehele gebouw bedroeg ca. 27 x 9 m gerekend naar de fundering hart op hart.
Ca. 6 m ten zuiden van het koor uit deze fase tekende zich flauw een vierkant af ter grootte van 6 x 6 m. Op de zuidoostelijke hoek ervan lagen nog enige bakstenen in situ die resten van de vlijlaag vormden. De ondergrond leverde eveneens bakstenen en baksteenpuin op. Het steenformaat was gelijk aan dat in de koorfundering. De plek zal de standplaats van de toren voorstellen, die als gevolg van de afbraak en daaropvolgende egalisatiewerkzaamheden nauwelijks bewaard bleef. De vlijlaag van de toren lag ook ca. 0,40 m hoger dan die van de koorgevels. De overeenkomst in fundering met het koor is groot, om welke reden ook de bouw van de toren tot de derde fase is gerekend.
Mobiele vondsten
Geen van de mobiele vondsten werd in situ aangetroffen. Zij leveren derhalve geen bijdrage tot de datering van de verschillende bouwfasen. Evenmin verhelderen zij andere delen van de bouwgeschiedenis. De drie brokken tufsteen werden reeds genoemd. Onder de keramiek bevinden zich o.a. scherven terpenaardewerk van verschillende ouderdom.
Datering
De ouderdom van de midden op de dorpswierde gelegen kerk en toren van Sauwerd is slechts terloops aan de orde geweest. Nog eens resumerend: het romano-gotische schip – bouwfase 2 – zal uit het midden van de 13de eeuw dateren, het gotische koor en de vrijstaande toren – bouwfase 3 – uit de 14de of 15de eeuw. De kerk fase 1 die uit baksteen moet hebben bestaan, zal gezien het gebruik van dit soort steen op z’n vroegst uit het laatste kwart van de 12de eeuw stammen. Er zijn geen sporen gevonden van een nog oudere, houten kerk.
Noten
1. De bouwvalligheid spreekt uit een dichterlijke samenspraak tussen beide kerken, die verscheen in de Groninger Courant van 20 januari 1837. Beide kerken en hun torens werden op 27 december 1839 op afbraak verkocht. Zie 1. Vinhuizen, Stads- en dorpskroniek van Groningen. Bolsward, 1935, resp. p. 233 en 248.
De ongeveer 100 kub. ellen ‘dufsteen’ waarvan in de aanbestedingsadvertentie in de Provo Groninger Courant van 20 december 1839 sprake is, zal zich aan de kerk van Wetsinge hebben bevonden. Volgens de Schoolmeesterrapporten van 1829 kwam aan dat gebouw tufsteen voor, aan de kerk te Sauwerd daarentegen niet.
2. P.J. Blok e.a., Oorkondenboek van Groningen en Drenthe I. Groningen, 1896, nr. 264.
3. A. de Groot, De archieven van de Hervormde gemeente van Wetsinge-en- Sauwerd 1683-1969. In: Y. Botke & A. de Groot, De archieven van de hervormde gemeenten te Garmerwolde, Thesinge, Wetsinge-Sauwerd en de Stichting’ Jesaja 46 vers 4′ te Winsurn. RAG, Gebundelde inventarissen 2, 1974, p. 87-154, hier p. 99.
4. Eigendom van de burgerlijke gemeente Adorp en aanwezig in het gemeentehuis te Sauwerd. De datering zal wel op stijlkritiek berusten. De stoffering van de tekening met bomen, struiken en figuurtjes wijst inderdaad naar de 18de eeuw. Bovendien verschilt de uiterlijke gedaante van de kerk aanmerkelijk van die op prent nr. 3 uit ca. 1840.
5. K. van der Ploeg, Plaatjes uit de provincie. Aantekeningen bij enkele topografische afbeeldingen uit de Ommelanden. Bulletin van de Vereniging van vrienden van het Groninger Museum 19, dec. 1985. Origineel in collectie Groninger Museum, inv.nr. 1964/270.
6. Collectie prenten R.A.G., inv.nr. 091.1, stamnr. 10.320. De heer J.H. Koop, loco-secretaris van de gemeente Adorp, was zo vriendelijk mij mee te delen, dat de tekening van de hand is van wijlen de heer H.1. Oostinga, oud-gemeenteveldwachter te Sauwerd.
7. J. Vinhuizen, a.w., p. 250-251, vermeldt dat op 5 mei 18401. Oomkens, boekverkoper, drukker en uitgever te Groningen, afbeeldingen te koop aanbiedt van de afgebroken kerken te Wetsinge, Sauwerd en Onderwierurn, elk voor f 0,30 per stuk. De steendruk van afb. 3 bevindt zich in de collectie van het Gemeentearchief te Groningen.
8. W.J. Berghuis en R. Steensrna, Kerkelijke bouwkunst. In: Historie van Groningen, stad en land. Groningen, 1976, p. 657-686.
9. Rijkens deelt mee, dat hij op een ‘zeer raw gebeitelde’ grafzerk op het koor van de kerk te Sauwerd las: ‘AbeI Onsta, Anno 1440 den 21 Maart op …..(onleesbaar). Het is merkwaar dig dat hij geen melding maakt van de fraaie zerk van Abel Onsta die op ‘S.Cecilië avët’ in 1483 stierf. Deze grafsteen die in 1894 bij het opruimen van de grafkelder ruim een voet onder de grond bij de ingang daarvan gevonden werd, is toen door de kerkvoogden verkocht aan het Groninger Museum; inv.nr. 305. J .G. Rijkens, Beknopt geschiedkundig verhaal van het kasteel, naderhand het slot, Onsta, te Sauwert, in: Almanak ter bevordering van kennis en goeden smaak 5, 1832. Uitgeg. door het departement Leens der Mij. tot Nut van ‘t Algemeen.
Het koor zal dus wel van vóór 1483 dateren, waarschijnlijk zelfs van vóór 1440 wanneer we Rijkens moeten geloven. Van de grafsteen van 1440 is verder echter niets bekend, zodat er twijfel blijft bestaan. Rijkens echter gaat in het algemeen door voor een nauwkeurig waarne mer en verteller.
10. Volgens Rijkens, a.w., had de grafkelder de vorm van een kruiskerk. Volgens het verslag van een bezoek aan de ingestorte grafkelder in 1894 van J.Jebels, bestond de kelder uit een gang met ter weerszijden een kamer. Een stenen trap gaf toegang. De ingang werd afgesloten door een zerk. Cf. Contactblad voor de gemeente Adorp,april 1974.
Volgens dit verslag is de zerk van Abel Onsta (1483), die door zoden bedekt was, naast de grafkelder te voorschijn gekomen. De grafkelder werd na de gedeeltelijke instorting, in 1894 opgeruimd.
11. Raadsbesluit gemeente Adorp d.d. 26 februari 1981 nr. 5. Het werk werd uitgevoerd in het kader van het landschapsrenovatieplan Sauwerd dat grotendeels werd bekostigd uit gelden verstrekt vanwege het Integraal Structuur Plan voor het Noorden des Lands (I.S.P.). Kerk en toren zijn inmiddels in plattegrondvorm aangegeven, en wel op maaiveldhoogte. Alleen de westgevel steekt er ietsje boven uit. De verschillende bouwfasen zijn herkenbaar, al is voor elke fase niet consequent één steensoort gebruikt. Een informatiepaneel zal nog worden geplaatst.
12. N.J.B.G. = Nederlandse Jeugdbond ter Bestudering van de Geschiedenis. Aan het werkkamp namen in totaal 18 personen deel. De leiding berustte bij G.L.G.A. Kortekaas, student geologie.
13. De kosten verbonden aan het gebruik van een hydraulische kraan nam de gemeente Adorp voor haar rekening.
14. R.A.G. Schoolmeesterrapporten van 1828 en 1829 , >1998, >nummer 3, >Ommelander schoolmeesters uit vroegere tijd
Drs. I.W. Boersma is als wetenschappelijk hoofdmedewerker verbonden aan het Biologisch-Archaeologisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen, en is tevens conservator van de archeologische afdeling van het Groninger Museum in Groningen.
Overgenomen uit: Groningse volksalmanak, historisch jaarboek voor Groningen, ’85-’86
In 1898 werd de kerk door de Gereformeerde gemeente in gebruik genomen.
15-04-2005 | Geschiedenis rondom een jubilerend kerkgebouw 1898-1998 |